In memoriam bij het heengaan van een zachte anarchist

Foto DS

Foto DS


Jules Debaere was jarenlang het gezicht van Agalev Kortrijk. In de jaren ’90 toen ik voor Het Nieuwsblad actief was als regioreporter, was hij een bondgenoot, een zielsverwant, een gelijkgestemde. Gaandeweg ontdekte ik zijn gedrevenheid in dossiers, niet alleen op milieuvlak, maar ook inzake de toen reeds stijgende kansarmoede in K-town. De gemeenteraad was zijn maandelijks forum, waar Jules de toen nog over iedereen heen walsende CVP met zijn absolute meerderheid en zijn verwaande mentaliteit van ,,wie doet ons wat?’’ , toch telkens weer het vuur aan de schenen wist te leggen. Meerdere keren bezorgde Jules burgemeester Antoon Sansen het schaamrood op de kaken. Zijn opvolger de baron trachtte altijd snel over te gaan naar het volgende punt, wanneer Debaere nog maar het woord nam.
Want Jules kon fors interpelleren, met die enorme gedrevenheid en heftigheid die hem eigen was, maar steeds ook met de nodige argumenten als stevige onderbouw, vanuit zijn dossierkennis. Zijn verontwaardiging was authentiek, nooit gespeeld of retorisch. Beslissingen van het schepencollege waarover weinig gewag werd gemaakt, belangrijke beslissingen vaak, zag hij wekenlang op voorhand aankomen en kon hij voorspelen, omdat hij wekelijks de notulen uitploos.

Omdat ik vanuit een aangeboren reflex van afkeer voor de cenakels van de macht als journalist met dezelfde materies bezig was, kwamen we elkaar wel eens vaker tegen in de stadhuiswandelgangen. Zo groeit het bondgenootschap, dat tussen politicus en journalist eigenlijk nooit officieel mag bestaan, maar altijd een mogelijkheid moet blijven. Bij de lokale verslaggeving moet je als krant ervoor zorgen dat je vanuit elke fractie wel ergens zo’n bondgenoot zitten hebt, maar met Jules was de samenwerking speciaal. Politici zoeken journalisten op met de bedoeling te scoren: ze beloven je wat nieuws in ruil voor wat media-aandacht, het vermelden van de naam, wie weet de foto erbij.

Bij Jules was het maar zelden van dat. Hij wist ook wel dat ik daarop niet inging. Het dossier moest inhoudelijk sterk zijn, anders kreeg het geen kans. Een paar keer maar heb ik hem moeten afschepen, wegens gebrek aan gegrondheid van zijn stelling. Maar doorslaggevender nog was vooral de onuitgesproken gemeenschappelijke visie tussen ons beiden over wat lokale politiek moest doen en laten. De vraag naar rood en/of groen van buiten of van binnen, zoals de watermeloen, speelde geen rol. Het ging om lokale democratie en het behoud van de waarde van een forum als de gemeenteraad, het openbaar debat, dat toen nog niet verwaterd was, lang voor de intussen voor democratie doorgaande inspraakspelletjes van marketeers, waarbij de wijkbewoners vooraf ingecalculeerde geldsommetjes mogen verdelen over miniprojecten.

Het vertrouwen tussen ons beiden groeide dermate dat we zaken uitwisselden: interpellaties kwamen vooraf in de krant en omgekeerd kon deze reporter wel eens aan agendasetting doen. En met een partij die al 120 jaar onafgebroken alleen aan de macht was in een stad, viel er uiteraard nogal wat aan te kaarten op die agenda. Dossiers waarover we zo naar believen konden schrijven, waren: het Hof te Mylbeke, beter bekend als de Paint Ranch, de sloping van de villa Nolf en de kwestieuze dadingsovereenkomst, het gesjoemel met de stedelijke stortplaats (Lavaert) in de Bosstraat, de tentakels van de macht via allerlei stedelijke vzw’s, de democratisch oncontroleerbare intercommunales, zoals Leiedal, de picknick in de achtertuin van Stefaan De Clerck, de dure Tacktoren, de geplande woonuitbreidingsgebieden in landbouwzones van zetelende CVP-raadsleden, de KAM, de bevriende christelijke vzw’s, de favoriete projectontwikkelaars, lokaal en internationaal, Secchi, Farrando et les autres… Te veel om hier alles op te noemen. Het waren de dolle jaren ’90 met de beruchte Raadskelderzittingen, met de blauwe tafel links als je binnenkwam en rood en groen verenigd aan de toog, toen de machtige dynastieën Kortrijk nog bestierden, tot de dioxinecrisis onverwachts een einde maakte aan de CVP-staat.

Een leuke tijd, zij het met nu en dan wat tandengeknars op de banken van de meerderheid en kwade telefoons richting hoofdredactie in Groot-Bijgaarden in mijn geval. ,,The role of the opposition is to oppose…’’ En Jules Debaere speelde die rol met volle overtuiging. Als pennenridder mocht je toen nog van je latje geven: geweer, pistool, karabijn… mogelijkheden zat. Telefoons aan de hoofdredactie maakten niet veel uit, omdat er zowat elke zes maanden een andere chef zat…

Het is dan ook zeer jammer dat Debaere het soms nog het moeilijkst van al had, om als kopstuk aanvaard te blijven binnen zijn eigen partij. De eeuwig wispelturige polls bij de groenen, het verkiezingsgekibbel, ellebogenwerk, combines, ritssystemen en weet ik veel welke rotatieregelingen en provinciale afspraken, deden Jules binnen zijn eigen partij de das om. Anders had een Vlaams of federaal mandaat er zeker in gezeten voor hem. Jammer dat hij nooit de kans kreeg om het te mogen doen; het was nochtans zijn ambitie.

Uiteindelijk scheidden ook onze wegen: deze jongen verliet na dertien jaar de regio, omdat hij de zoveelste synergie-oefening binnen de geschreven pers niet overleefde en ook Jules moest plaats ruimen, met enige pijn in ’t hart, maar uiteindelijk ook niet echt verbitterd. Hij relativeerde één en ander en toen ik hem nog eens sporadisch tegenkwam zoals recenter bij de opening van de heringerichte Broeltoren, liet hij zich spontaan ontvallen, dat er bij Groen! een nieuwe generatie jong aanstormend geweld op komst was. Aan hen om met dezelfde verve de lokale democratie gestalte te geven zoals Jules deed, liefst met evenveel dossierkennis.

1 Responses to In memoriam bij het heengaan van een zachte anarchist

  1. Marleen Notebaert schreef:

    Mooi, Patrick, wij hebben Jules ook goed gekend, Philippe stond ook op de agelev lijst van ’82

    Grts, Marleen

Plaats een reactie