Bij een herstructurering van het secundair onderwijs

,,Het grootste goed voor het grootste aandeel’’ ‘(J.S. Mill)

Met deze utilitaristische quote van John Stuart Mill, de filosoof die vooral ideeën van zijn vrouw pikte en verzilverde, worden we verwelkomd op de langverwachte info-avond omtrent de toekomst van onze school en de herstructurering binnen scholengroep aan zee (nr. 27, voor wie van cijfers houdt). Mijn enthousiasme bekoelt nog meer bij het zien van de tweede dia van deze met veel spek en drank opgezette slideshow: om wie gaat het?

,,Externe klanten: leerlingen, ouders, werkveld, hoger onderwijs…
Interne klanten: alle personeelsleden van de scholengroep.’’

Dat lezen we letterlijk, zaalbreed op het projectiescherm. ,,Klanten’’: we zijn met z’n allen klant bij het onderwijs van het GO, is het niet als ouder, dan toch als leerkracht. Ik pijnig mijn stilaan gaten vertonend geheugen desalniettemin: wanneer heb ik mij in mijn 56jarig bestaan als ouder van twee kids, overwegend school lopend bij ons gemeenschapsonderwijs of als leerkracht tijdens mijn nog prille dertienjarige carrière in het GO ooit ,,klant’’ gevoeld? In een school? Van buitenaf als ouder?

Ik denk na en denk na…, maar ik vind nergens een aanknopingspunt. Niet intern, niet extern. Je kiest een school voor je kinderen, of beter: we kozen, mijn vrouw en ik, voor een school, omdat we vonden dat de school een voortzetting was van de opvoeding thuis: het was in de eerste plaats een kwestie van vertrouwen in een team van leerkrachten, dat je gaandeweg leert kennen via oudercontacten. Maar geen haar op mijn inmiddels kalend hoofd dat eraan dacht, om die school ook vast te pinnen op het afleveren van een bepaald diploma: dit diploma en geen ander, neen nooit. Of iets in de zin van ,,niet tevreden over uw diploma? geld terug.’’ Ik verwachtte dat mijn kinderen er zich konden ontwikkelen, i.e.: interessante inhouden aangereikt krijgen, leren studeren, de maatschappij gaandeweg leren kennen, projecten, vaardigheden en kennis, interessante leerkrachten, normen en waarden, daarvan hing onze keuze af. Maar klant? Niet tevreden over het afgeleverde diploma? Geld terug? Zoiets staat toch haaks op een school? Het resultaat van het voortstuderen: kan de school van het secundair onderwijs met de vinger gewezen worden, wanneer de eerstejaarsstudent aan de hogeschool of universiteit niet slaagt? En toch wordt in tal van cijfers en rankings een schijnbaar causaal verband gelegd. De input-outputideologie, zoals een computer: je stopt er wat gegevens in en straks komt er wat uit. Ik gruwel van onderwijsministers die aan die output ook nog eens hun financiering koppelen.

Leren is een gedeelde verantwoordelijkheid: je hebt de leerling en je hebt de leerkracht. Samen bouwen ze iets op. Maar een product afleveren – in de zin van een diploma – daar heb ik nooit bij stilgestaan. Ik was blij dat die van ons mee konden en ik was ook blij dat we als ouders heel weinig moesten bijspringen; ze leerden zelfstandig werken, studeren, plannen. Dus was het waarschijnlijk een goede school, waar mijn kinderen school liepen. Maar klant zijn? En wat met dat eindproduct? Ze studeerden beiden met succes verder, maar lag dat aan die voorbereiding in het secundair, of die specifieke studierichting? Scholen die beweren dat ze die of die perfecte voorbereiding afleveren op een latere studieloopbaan in het hoger onderwijs, verkopen eigenlijk katten in zakken.

Als leerkracht en ,,interne klant’’ zie ik het product evenmin. Ik geef les, ik begeleid jongeren in een welbepaalde en vrij korte tijdsspanne van hun leven (22 maanden) over het reilen en zeilen in onze complexe maatschappij en over het nog ingewikkeldere gedrag van de mens: de gedrags- en cultuurwetenschappen. Dat lukt meer dan dat het niet lukt. Dat maakt me gelukkig, als leerkracht. Ben ik ergens ook klant in die school? Nooit zo ervaren. Is mijn klas een winkel geworden? Ben ik een kleine zelfstandige in mijn school? Ben ik als leerkracht ook ,,chef de rayon’’ in een supermarkt? Mag het dan de wijnafdeling zijn?

Ik heb het nooit zo gezien en zal het ook nooit zo zien, omdat het fundamenteel fout is om onderwijs in die termen te beschrijven. Ik zal er mij mijn leven lang tegen verzetten om het zo te zien. Diegenen op de hoogste echelons in de scholengroep waar ik blijkbaar ,,interne klant’’ ben, dwalen als ze het denken zo te moeten voorstellen: een leerling=werkingstoelage=omkaderingscoëfficient=lestijden… Ach wat?! Welk neoliberale dwangneurotische gedachte van de vermarkting nam bezit van ons directiekorps? Is er dan niemand die weet heeft van de school als institutie, die de jongere socialiseert tot volwaardig burger van een maatschappij? Mag het misschien ook een beetje over ,,Bildung’’ gaan? Maar dan liefst voor elke sociale klasse – ,,iedereen VIP’’, weet je wel? – en niet door zoals in Delhaize domeinnamen als afprijsetiketjes te kleven bovenop de oude ASO-TSO-BSO-etiketjes?

Als het dus al vanaf de tweede dia in een ppt-presentatie over de ,,nieuwe school – niet de school, maar de scholengemeenschap nr.27 wordt DE school’’, – verkeerd loopt, met welke herstructurering van het secundair onderwijs zijn we dan bezig? Met een als herstructurering vermomde schaalvergroting en bezuinigingsoperatie, gedicteerd door een groepsdirectie die wat nieuwe merknaampjes – ,,mens en welzijn’’, ,,meertaligheid’’, ,,STEM’’ (het ,,nieuwe Latijn’’? – verkoopt, maar al jarenlang niet meer voor de klas stond, te lang niet meer de klas aanvoelde, het onderwijs, de klaspraktijk dag in, dag uit, zelfs niet als invaller. Een groepsdirectie die zelfs de moeite niet doet, om haar ,,human resources’’ te raadplegen over die ,,nieuwe structuren’’? Ze vergeten een essentieel iets: onderwijs is een kwestie van vertrouwen. Je vertrouwt je zoon of dochter niet toe aan om het even wat of wie. Wie maakt de school, dag in, dag uit? Niet een groepsdirectie ergens in een ivoren toren, neerdalend over het korps, wel een team van leerkrachten samen met de leerlingen: zij doen de school draaien, zij zorgen voor de kwaliteit, zetten dag in dag uit hun persoon in en engageren zich voor dat ,,surplus’’, dat met geen enkele outputfinanciering meetbaar is, maar dat er wel degelijk is en dat maakt dat ouders met hun kinderen met vertrouwen naar die school toestappen. Daarmee staat en valt het succes van een school, niet met een etiketje.

Tot slot over mijn eigen ,,humane wetenschappen’’: ,, Nussbaum stelt vast dat de humane wetenschappen moeten inboeten in het onderwijspakket; een tendens die zij betreurt en gevaarlijk acht. De klemtoon ligt steeds vaker op de ontwikkeling van praktische vaardigheden die onmiddellijk economisch te kwantificeren zijn. Met kennis van de Slag bij Hastings of de Boerenkrijg, of van de verzen van Rilke en de schilderkunst van Caravaggio kom je op de fabrieksvloer en de internationale markten en beurzen niet ver. Aldus vallen geschiedenis en kunst in het onderwijs geleidelijk aan uit de boot. Daarmee gaat niet zomaar feitenkennis verloren. Ook belangrijke bronnen die het menselijke karakter kweken lijken te verdwijnen. Als we niet opletten, meent Nussbaum, levert het onderwijs binnenkort geen kritische, creatieve burgers meer af, maar enkel nog machines die hooguit een wisselstuk in de economische keten blijken te zijn.’’ (1)

————————
(1) Alicja Gescinsca over Martha Nüssbaum’s ,,Niet voor de winst’’, in: http://www.liberales.be/boeken/nietwinst