Van ,,Fordiaanse fabriek’’ tot ,,ongeschikt om gerecycled te worden’’

,,De Fordiaanse fabriek is het voorbeeld van de vaste moderne omgeving waarin de meesten van diegenen die het aan ,,ander kapitaal’’ ontbrak, zich bevonden. Op deze werkvloer schoten vakbonden en de beroepssolidariteit als vanzelf wortel en kwamen tot bloei in de betrekkelijk stabiele omgeving.’’ (Zygmunt Bauman, Vloeibare Tijden. Leven in een eeuw van onzekerheid, p.84)

 

Ford als bedrijf is volgens de socioloog Zygmunt Bauman een typisch exponent van de ,,moderniteit in haar vaste fase’’. De moderne staat moest vanaf eind de negentiende eeuw vanuit het niets een beschermend netwerk weven dat de plaats kon innemen van het oude,dat door de revolutie van de moderniteit was verscheurd. Bescherming of de collectieve verzekering tegen individueel ongeluk was, nog meer dan de herverdeling van de welvaart, het hart van de ,,sociale staat’’, waar de ontwikkeling van de moderne verzorgingsstaat onafwendbaar naartoe moest. Voor mensen die geen economisch, sociaal of cultureel kapitaal bezitten, behalve hun arbeidskracht die ze te ruilen hebben op de arbeidsmarkt, in marxistische zin, kan bescherming alleen maar collectieve bescherming zijn.

Hiertoe zette de staat zelf beschermingsnetten op in eigen beheer , planmatig en bewust (eerste categorie) ofwel kwamen ze uit eigen impuls voort uit andere grootschalige constructies (tweede categorie). Onder de eerste categorie vallen de sociale instellingen en voorzieningen, de sociale lonen, de gezondheidszorg, onderwijs, huisvesting van de staat, maar ook het arbeidsrecht dat de werknemer beschermde. De tweede categorie is de werkvloer met de vakbonden en de beroepssolidariteit in de fabriek.

Hier konden kapitaal en arbeid nog overleggen met elkaar; beide partijen wisten zich nog afhankelijk van elkaar; de toekomst werd weloverwogen gepland met investeringen. Daarom was de Fordiaanse fabriek een plaats van bittere strijd met soms openlijke vijandelijkheden, maar toch ook een veilige plaats, van waaruit men de toekomst met vertrouwen tegemoet kon zien; en dus een plaats voor onderhandelingen, compromissen en het zoeken naar consensus. Er waren duidelijk omschreven loopbaanperspectieven, saaie maar geruststellende routines, een bijna vaste samenstelling van werkploegen en de lange bruikbaarheid van eenmaal verworven vaardigheden; ervaring werd hoog ingeschat.

Zo werden de risico’s van de arbeidsmarkt op afstand gehouden; de onzekerheid enigszins beteugeld; angst hoorde enkel thuis in het randgebied van de slagen van het noodlot en de noodlottige ongevallen, maar behoorde niet tot het  dagelijkse leven. De collectiviteit was het ander soort kapitaal, waarvan de arbeiders niet zonder reden hoopten dat het een tegengewicht zou kunnen vormen tegen de gecombineerde macht van al het andere kapitaal. (1)

Intussen beleven we volop sedert de jaren ’90  het verdwijnen van de solidariteit en de betrouwbare moderne manier om met angst om te gaan. Europa ging door de vrijmaking van de interne markten een nieuwe fase van deregulering-plus-individualisering in, en doet dit onder druk van mondiale krachten die het zelf niet langer beheersen kan. Er zijn geen nieuwe sociale instrumenten om met angst om te gaan. De taak van het opvangen van angsten die uit nieuwe onzekerheid voortkomen, is  zelf gedereguleerd en subsidiair, d.i. overgelaten aan lokale initiatieven en inspanningen, grotendeels geprivatiseerd (de sfeer van het politiek leven), dit is de zorg en inventiviteit van individuele mensen, overgelaten aan de markt. Politieke bemoeienis wordt afgewezen.  Zodra concurrentie de plaats van solidariteit inneemt, zien de individuele mensen zich overgelaten aan beperkte en ontoereikende hulpmiddelen.

Er ontstaan nieuwe ,,gevaarlijke klassen’’, waarbij mensen niet meer slechts  tijdelijk buitengesloten, maar desalniettemin nog reïntegreerbaar, maar dit keer ongeschikt voor reïntegratie en onassimileerbaar (vergelijkbaar met criminelen); men kan zich geen nuttige functie meer voor hen indenken; ze zijn niet boventallig, overtollig, maar ook overbodig. Ze worden permanent uitgesloten, een zeldzaam geval van ,,duurzaamheid’’ in de vloeibare moderniteit vandaag.

Het onherroepelijke van deze uitsluiting is een gevolg van het uiteenvallen van de sociale staat. Werkloosheid voor de Ford-arbeiders vandaag is geen tijdelijke tegenslag die verholpen kan worden en moet worden. Het zonder baan zijn is een toestand van overbodigheid, overtallig, nutteloos, onbruikbaar en gedoemd zijn tot economische inactiviteit. De Ford-arbeiders zijn een wegwerpartikel geworden, voorgoed weggegooid op de afvalhoop van de economische vooruitgang, want het komt uiteindelijk hier op neer dat Ford hetzelfde werk doet en dezelfde economische resultaten behaalt met minder arbeiders en tegen lagere loonkosten dan tevoren. (2)

 

(3)

 

 

 

(1)    Z. Bauman, Hoofdstuk 3: Staat, democratie en de omgang met angst, in: Vloeibare Tijden. Leven in een eeuw van onzekerheid, p.79-94.

(2)    Ibd., p.95-97.

(3)    http://www.presscartoon.com/nl/cartoonists/4/cartoons/6449

Plaats een reactie